‘NOOIT GEWETEN DAT DIT ZO’N IMPACT ZOU KUNNEN HEBBEN OP IEMAND’
“Ik heb meerdere momenten. Ik vond deelnemen aan de Olympische Spelen in 1972 in het Japanse Sapporo iets heel speciaals. Het meest bijzondere moment dat in me opkomt, behoeft een inleiding, omdat dan wellicht duidelijk wordt waarom dit zoveel impact op mij heeft gemaakt. Als olympiër ontmoette ik belangrijke sleutelfiguren in mijn leven: Bram Leeuwenhoek (bestuurslid van NOC en docent aan de HALO), Wim van Zijl (voorzitter van NSF) en de eerste Nederlandse vrouwelijke minister, Marga Klompé. Bram zei tegen mij: ‘Je moet eerst bukken voordat je iets kunt oprapen.’ Dit is me altijd bijgebleven. Vervolgens nodigde hij mij uit om in het tweede studiejaar van de academie lichamelijke opvoeding in Den Haag te komen. Zo geschiedde. 

Ik heb keihard moeten knokken om de vierjarige opleiding in drie jaar te doen. Dat is me gelukt. Dit is één van de punten dat ons gezin geen windeieren heeft gelegd en hetgeen dat voor mijn ontwikkeling heel goed is geweest. Ik was meer dan alleen het zijn van een schaatser. Dat is een rode draad in mijn leven: proberen dingen te verbeteren, uit te vogelen of te leren. Ik ben trainingen gaan geven, werd conrector van scholengemeenschap de Amersfoortse Berg en kwam in het bestuur van de KNSB. Via de schaatsbond die mij heeft voorgedragen, ben ik in 2004 benoemd tot chef de mission van de Olympische Spelen in Turijn.

Voorafgaand aan de Spelen ging ik veel naar wedstrijden, iets dat de directeur van destijds vond dat ik te veel deed. Het ging mij om het contact maken met de atleten. Ik wilde niet in één keer als kruikenduiker bovendrijven en dan zeggen: Hier is dé chef de mission. Als er dingen speelden, vond ik dat ze moesten weten waar ze terecht konden. Ik wilde meer een vertrouwenspersoon zijn.

Wat ik in deze rol als iets heel moois heb ervaren, is het aanwijzen van de vlaggendrager. Ik heb nooit geweten dat dit zo’n impact zou kunnen hebben op iemand. Ik liep al een tijdje met de naam van deze sporter rond. Iedereen verwachtte dat ik Marianne Timmer zou aanwijzen. Daar heb ik nooit op gereageerd, want het gaat om het positieve en waarom je voor iemand kiest. De persoon die ik in mijn hoofd had was serieus, hem trof nergens blaam, had een geweldige techniek en hij was sociaal. Ik vond hem een potentieel leider van een groep, dus ik gunde hem dat. Hij was een exponent van… niet van flair maar van gedegenheid. Iets dat ik heel erg waardeer. Hij stond nooit op de voorgrond, maar hij was er wel. Iemand die ook heel duidelijk met zijn vak bezig was.

Het moment naderde dat ik het hem kon vertellen. In Turijn hadden we met de olympische ploeg een aparte trainingsplek gevonden, waar de krachttrainingen gedaan werden. Schaatser Jan Bos kwam na deze sessie naar buiten lopen en pakte zijn fiets. Ik liep naar hem toe en vroeg: Heb je een momentje? Hij: ‘Ja hoor.’ Waarop ik vervolgde: Ik wil dat jij de vlag draagt tijdens de openingsceremonie… Jan wist niet wat hij hoorde. Hij was helemaal ontdaan. De stylist had dit totaal niet verwacht en was compleet verbaasd. Als voorbeeld, als persoonlijkheid, als iemand die een ploeg kon dragen en dat hij hiervoor uitverkoren was. Dit moment zie ik nog voor me en dit emotioneert me nog steeds als ik hieraan terugdenk. Om te zien dat Jan hier zo door getroffen was, was heel waardevol om mee te maken.

Destijds heeft Jan niet aan mij gemerkt dat het me veel deed. Zeker niet. Misschien raakt het me nu zo, omdat ik opeens besef dat alle schakelmomenten uit mijn leven hiermee te maken hebben. De eigenschappen die te ontleden zijn uit het moment dat Jan Bos fier met de Nederlandse vlag zwaaide, zijn zo herkenbaar: het serieus zijn, keihard willen werken, geen haantje de voorste, trots mogen zijn en dat iemand het je gunt om op de voorgrond te schitteren. Dat je gezien en geëerd wordt, omdat je meer in je mars hebt dan het zijn van alleen ‘die schaatser’...”