Met de gretigheid van een kind stortte drievoudig olympisch kampioen (twee keer 1500 meter, een keer 1000 meter) Kjeld Nuis zich afgelopen vrijdag op het teamnummer waarvan TeamNL onder leiding van bondscoach Rintje Ritsma eindelijk weer serieus werk wil maken. Het ging niet supersonisch hard, het was wennen en hij had een punt door te stellen dat het pas de vierde dag deze zomer was op ijs. “In deze fase is elke training nog zoeken naar het lekkere gevoel bij het schaatsen. Wanneer je dan aan iets heel nieuws begint, met steeds andere jongens en achter elkaar rijden, duwen, dat soort dingen, gaat dat niet direct vlekkeloos. Het was wél een zeer leerzame ochtend”, aldus de kopman van Team Reggeborgh.

Nuis flirtte afgelopen seizoen al nadrukkelijk met de discipline waarop hij graag zou willen uitvogelen in hoeverre die hem op het lijf is geschreven. Door verschillende redenen kon hij echter niet meedoen aan een training van Ritsma. Gedurende het trainingskamp dat Reggeborgh heeft belegd in Zuid-Duitsland, is er nu voldoende ruimte om te experimenteren. En dat doet de 33-jarige Leidenaar van harte.

Foto: Neeke Smit

Hoe moet je dat nou aanpakken? Je zegt het al: met allemaal verschillende mannen, dan rijd je een paar ronden om te proberen en dan wissel je misschien weer samenstelling. Is het niet veel fijner, als het de eerste keer is, dat je met dezelfde gasten rondrijdt?
Nuis: “Hmm, ja, wat het best werkt is dat je drie jongens hebt die helemaal op elkaar ingespeeld zijn. Alleen, het nadeel van schaatser zijn in Nederland is dat er superveel goede rijders zijn. Dat is een luxe die je hebt, maar tegelijkertijd een luxeprobleem. Wat wel chill is, is dat je bijvoorbeeld de World Cups kunt rijden met verschillende schaatsers. Dan kun je kijken wat wel en niet werkt. Verruim je je blik echter richting de horizon, en pak je de Winterspelen als doel, dan weet je dat er in Milaan acht mannen mee mogen. Hier schaats je ook met jongens die zich niet zullen plaatsen voor Milaan. Vanzelfsprekend hoop ik dat ik er wel bij zal zijn. Maar stel dat ik naar de Spelen ga, dan moet ik de ploegenachtervolging een keer hebben getest.”

Hij is eerlijk: toen hij vrijdagavond de beelden bekeek van de eerste sessie, schrok hij best. “Tijdens een toernooi is de ploegenachtervolging heel vaak na de 1500 meter. Dan kijk ik sowieso scheel van het zuur in m’n poten. Zodra ik nu zie hoe die andere gasten allemaal rondjes 26 rijden, denk ik Jezus, dat houd ik nooit vol. Maar goed, ik wil het wel graag proberen. En dan hoop ik ten eerste dat ik het aan kan. En ten tweede hoop je dat ik in een trein kom met gasten die mij kunnen duwen, zodat we voor een overwinning kunnen knokken. Dat is voor mij in eerste instantie nog heel ver weg. Ik reed vrijdag met Patrick Roest en Beau Snellink, zij zijn de wereldkampioenen van de laatste winter. Destijds hadden ze Marcel Bosker mee, die veel meer inhoud heeft dan ik. Marcel reed in Thialf op plek drie, een heel zware positie. Ik hoop dat ik voorop kan rijden, dat lijkt me chill.”

“Ach, we zien het wel. Eerst van alles proberen, dinsdag opnieuw. Afvinken wat wel en niet functioneert. Ik ben ook wel zo eerlijk aan te geven dat, wanneer ik merk dat dit een leuk plan is maar ik het nooit kan bijhouden, ze het met iemand anders moeten proberen. Ik heb tegen Rintje gezegd: we moeten er blanco instaan. Je moet soms dingen doen waarbij je denkt van dit weet ik niet helemaal, maar misschien pakt het goed uit. Is dat niet het geval, dan kun je het in elk geval afstrepen.”

Foto: Neeke Smit

Voor Nuis blijven de 1000 en 1500 meter hoofdzaak. Hij schetst het verschil met iemand als Roest, het toppunt van uithoudingsvermogen. “Op de 1500 meter kom ik compleet anders over de streep hij. Patrick kan in de slotronde nog zoveel gas geven terwijl ik scheel kijkend over de streep ga en bijna niet meer op mijn benen kan staan. Op een ploegenachtervolging moet ik dan nóg vier ronden door. Ik weet helemaal niet of ik het kan, maar het lijkt me wel heel vet om erachter te komen. Ik vind het leuk, een beetje speelse manier van trainen op die snelheden. Bovendien denk ik dat het, hoe dan ook, goed is voor m’n 1500.”

“Pakt het een beetje goed uit en ik word er beter in, dan kan ik misschien een vaste waarde worden. Dat is een droom voor mij. Ik heb één keer een teamsprint gereden afgelopen seizoen in Calgary. We misten het goud op een paar honderdsten (drie, red.), omdat ik moest starten achter Merijn Scheperkamp en Hein Otterspeer. Ik moest drie rondjes in mijn eentje rijden, op een gat van drie meter met die anderen. Een teamsprint is wel iets anders dan een team pursuit, en alle jongens zeggen: 'De teamsprint is écht het zwaarste dat er is'. Zolang je het niet probeert, weet je het niet.”

Foto: Neeke Smit

Een training heb je gehad. Kun je zeggen dat, met goed oefenen en trainen, dit een nummer voor je wordt?
“Dat vind ik heel lastig. We hebben vrijdag drie rondjes gereden, daarna moesten we er nog vijf natuurlijk. Ik hoorde op zich goede berichten. ‘Ah, ik kan wel chill achter jou rijden’. En wel heel erg zijwaarts. Wat het lastig maakt is dat die jongens ietsjes smaller rijden, ze hebben allemaal een korter ‘slaggie’, dus ik moet dan heel erg opletten dat ik goed rechtdoor rijd. En ik ben niet gewend om zo'n bocht uit te waaien en dan op de middenlijn te blijven rijden. Zo vloog ik bijvoorbeeld bij het uiteinde van de bocht weer terug naar de binnenbaan, waarop de anderen riepen dat ik wel in het midden moest blijven schaatsen.”

“Op zulke momenten sta ik open voor die kritiek en probeer ik het zo goed mogelijk te doen in het blokje daarna. Maar na één keer oefenen kun je geen oordeel vellen. De training van dinsdag wordt iets langer. Misschien moeten we een keer proberen om een gehele team pursuit in de training doen en dan kijken hoe dat gaat. Ja, ook met het duwen van elkaar. Al vind ik dat verschrikkelijk, super lastig.”